-
1 faint
adj. zwak; zwakjes; slap; dun; gedempt; bleek, verbleekt; zachthartig--------n. bezwijming, flauwte--------v. flauwvallen, buiten bewustzijn rakenfaint1[ feent] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 flauwte ⇒ onmacht, bezwijming♦voorbeelden:————————faint2〈bijvoeglijk naamwoord; faintness〉1 flauw ⇒ leeg, wee3 laf♦voorbeelden:2 damn with faint praise • de grond/het graf in prijzen————————faint3〈 werkwoord〉 -
2 imperceptible
imperceptible [ẽperseptiebl]2 uiterst klein ⇒ onbelangrijk, onopvallendadjonwaarneembaar, onmerkbaar -
3 visible
adj. zichtbaar, duidelijk, openlijkvisible1————————visible2〈bijvoeglijk naamwoord; visibly〉1 zichtbaar ⇒ waarneembaar, merkbaar♦voorbeelden:〈 economie〉 visible exports/reserve/supply • zichtbare uitvoer/reserve/voorraadthe stain was barely visible • de vlek was nauwelijks te zien
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский